Wat was het vandaag een mooie dag: kraakhelder en koud. En ja, spekglad. Mijn fiets stond nog op het station, dus daar moest ik naar toe lopen. De gladheid deed mij weinig dankzij mijn schoenen uit Letland. Ik was daar een keer een lang weekend en alle straten zijn daar net een schaatsbaan. Na dag één had ik al schoenen aangeschaft waarmee ik niet om de paar meter op mijn muil ging.

Daad 361 - gladheidVoor me zag ik een man voetje voor voetje over de stoep schuiven met nette schoenen, terwijl hij zijn boodschappentas stevig vasthield. ‘Gaat het goed?’, vroeg ik. ‘Ja gaat best’, zei hij en schuifelde verder. Ik heb het in ieder geval gevraagd, dacht ik en liep weer door. Tot ik achter me iets van ‘uoeehoef’ hoorde. Toen ik achter me keek zag ik de man op zijn kont zitten, nog half vasthoudend aan een paaltje en zijn boodschappentas op de grond.

Ik hielp hem al glibberend overeind, gaf hem zijn tas en zei: ‘Misschien toch een handje? Daar is het al minder glad’, ik wees zo’n vijftig meter verder, ‘dan zal ik u niet meer stalken.’ Vooruit, hij ging akkoord. Maar normaal redde hij zich prima zelf! ‘Dat geloof ik graag’, zei ik. En toen schuifelden we samen verder.

ippPs. Bij het station zag ik dat een of andere prutser van een dief een poging had gedaan mijn slot weg te solderen. Niet gelukt, want mijn fiets alias De Tank stond er nog, maar wel met een totaal vernacheld slot. Maar, het glas is altijd half vol: mijn fiets heb ik nog! En het bood de mogelijkheid tot een heldhaftige work out: de fiets van het station naar mijn huis rijden met het achterwiel opgetild.