In de coupé naast me zat een donkerharig meisje zich driftig op te maken. Ik vond het een interessant proces om te volgen. Iedere keer als ik dacht dat er niet meer beige oogschaduw op haar oogleden kon, ging dat kwastje weer over het paletje. Ze maakte er flinke centimeters mee. Niet alleen boven haar ogen, maar ook onder haar ogen werd er flink met beige geplamuurd.

Na haar ogen, waren de lippen aan de buurt. Die werden felroze wat haar een poppengezicht gaf. Ten slotte kwam de finishing touch: rouge.

Tijdens het opmaakproces keek ze met wijdopen gesperde ogen in een spiegeltje. Ze knipperde nauwelijks. Haar mond bewoog des te meer. “Luister, luister. Ik ben volwassen geweest, ik ben eruit gestapt. Ik heb niets meer met die mensen te maken”, zei ze tegen haar onderuitgezakte forse vriend tegenover zich.

Haar dikke maat probeerde hier en daar wat advies te geven, maar het was duidelijk wie de broek aan had. “Laten we straks naar huis lopen”, zei de jongen.
“Luister. Nee. Wij gaan met de bus”, zei het popje terwijl ze haar wangen met een kwast transformeerde in twee rijpe aardbeien. “Ik ga niet lopen. Het is maar één halte. Ik ga niet alleen hoor. Ik betaal je kaartje. We gaan niet lopen hoor je.”

De treinconducteur kwam tevoorschijn. Het meisje liet direct haar vervoersbewijs zien. Maar daar kwam de conducteur niet voor. “Ligt u lekker”, vroeg hij eerst vriendelijk aan de jongeman. Hij lachte wat ongemakkelijk terug. “Ja, ja, ligt goed hier.” Daarna begon de conducteur net als ik het opmaakproces te volgen.

“Misschien kunt u mij ook helpen met die kwasten. Ik word zo kaal. Kunt u dat ook daarmee wegwerken?”, vroeg de grijzende conducteur. Er verschenen lachrimpels rond zijn ogen.
Het meisje begon te lachen. Maar het was geen aardige lach. “Nee, ik denk het niet.” De jongen hinnikte een beetje met haar mee. Daarna zetten ze hun gesprek voort over gevaarlijke groepen die ze verlaten hadden.

“Mag ik uw kruin eens bekijken?” vroeg ik. De conducteur keek om. “Ja, natuurlijk.” Hij stak zijn hoofd naar voren.
“Hoe oud bent u?”, vroeg ik, terwijl ik zijn licht kalende kruin bekeek. “Vorige week 52 geworden.”
“Nou, dan valt het hartstikke mee hoor. Hier hoeft geen kwast aan te pas te komen. U bent helemaal niet zo kaal. Ik ken jongens van mijn leeftijd die nu al in dezelfde “kalende” kruinfase als u zitten. En mijn vader had op uw leeftijd al bijna geen haar meer.”
Dat laatste was niet helemaal waar, maar ik heb de gewoonte om dingen wat aan te dikken. Of in dit geval wat uit te dunnen.
“Dat is een hele opluchting om te horen”, zei de conducteur met een knipoog.
“Dat dacht ik!”, zei ik terug.