Op het station zag ik een vrouwtje van in de zeventig jaar bij de bushalte staan. Af en toe drukte ze een knop van haar mobiele telefoon in, dan haalde ze de telefoon op een centimeter afstand van haar uilenbril en keek er dan met een dichtgeknepen oog naar. Alsof daar een aanwijzing te vinden was die alleen van heel dichtbij ontcijferd kon worden. Daarna drukte ze weer op een knop en herhaalde het turen zich.

“Kan ik u helpen?”, vroeg ik.
“Ja, ja, ik moet hier opgehaald worden door Reina. Maar het lukt me niet haar te bellen. Kun je effe haar nummer opzoeken.” Ze duwde de telefoon in mijn hand. Het was zo’n old school exemplaar met een klepje.
Ik moest even goed kijken hoe die dingen ook alweer werken. Maar na een paar keer drukken en kijken vond ik de juiste aanwijzingen op de telefoon en het nummer van Reina. Ik drukte op bellen, want die knop was ook onvindbaar voor de mevrouw met de bril.
“De telefoon is nu Reina aan het bellen”, zei ik en drukte de telefoon aan haar oor.
“Reina?!”
“Nee, hij gaat nu nog over. U moet nog even wachten tot ze opneemt.”
“Oh ja. Oh. Reina! Hallo!”

Ik zwaaide gedag en de mevrouw kon haar vervoer regelen.